Wet studiefinanciering BES
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanvraag: schriftelijk verzoek tot het nemen van een besluit,
afsluitend examen:
c.
het met onderdeel a of b vergelijkbare examen van een opleiding waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
ander openbaar lichaam: het openbaar lichaam waar de ouders van de studerende wonen of een van diens ouders woont, niet zijnde het openbaar lichaam waar de studerende een opleiding volgt,
bacheloropleiding:
a.
opleiding als bedoeld in
artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die is geaccrediteerd als bedoeld in
artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,
b.
opleiding die vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
beroepsonderwijs:
b.
onderwijs waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
beroepsopleiding:
b.
opleiding die vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a, waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
debiteur: degene die zich krachtens
artikel 4.2 heeft verplicht tot terugbetaling,
deelnemer: degene die beroepsonderwijs volgt,
diplomatermijn beroepsonderwijs: periode van tien jaren die aanvangt op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst prestatiebeurs is toegekend voor het volgen van beroepsonderwijs,
diplomatermijn hoger onderwijs: periode van tien jaren die aanvangt op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst prestatiebeurs is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs,
eigen openbaar lichaam: het openbaar lichaam waar de ouders van de studerende wonen of een van diens ouders woont, tevens het openbaar lichaam waar de studerende een opleiding volgt,
hoger onderwijs:
a.
wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs in de zin van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , en
b.
wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
lening: rentedragende lening die niet kan worden omgezet in een gift,
masteropleiding:
a.
opleiding als bedoeld in
artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel b, of tweede lid, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die is geaccrediteerd als bedoeld in
artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,
b.
opleiding die vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba,
opleiding niveau 1 of 2: assistentopleiding en basisberoepsopleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
opleiding niveau 3 of 4: vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding als bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
opstarttoelage: door Onze Minister toegekend eenmalig bedrag in verband met het volgen van beroepsonderwijs of hoger onderwijs in het Europese deel van Nederland,
persoonsgebonden nummer BES: door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, toegekend aan een studerende of debiteur,
prestatiebeurs: rentedragende lening die onder voorwaarden kan worden omgezet in een gift, waarbij tevens de rente teniet gaat, niet zijnde de rentedragende lening die niet kan worden omgezet in een gift,
student: degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde een extraneus,
studerende: deelnemer of student,
studiefinanciering BES: door Onze Minister toegekende financiering in verband met het volgen van beroepsonderwijs of hoger onderwijs waarop uitsluitend op grond van deze wet aanspraak bestaat, niet zijnde een opstarttoelage,
studiefinancieringstijdvak: kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering BES betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is,
studiejaar:
1°.
in het beroepsonderwijs: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend,
2°.
in het hoger onderwijs: tijdvak dat aanvangt op 1 september van enig kalenderjaar en eindigt op 31 augustus daaropvolgend,
3°.
voor opleidingen waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling: tijdvak zoals gehanteerd door de instellingen die deze opleidingen verzorgen,
voltijdse opleiding:
1°.
opleiding in de zin van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , met uitzondering van deeltijds onderwijs,
2°.
opleiding die vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld onder 1° waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling,
WSF 2000:
Wet studiefinanciering 2000 .
2.
Onder voltijdse opleiding wordt mede verstaan een duale opleiding in de zin van de
Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek of een daarmee vergelijkbare opleiding waarvoor criteria zijn vastgesteld bij ministeriële regeling.
Artikel 1.2. Peildatum
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
Artikel 1.3. Reikwijdte
Deze wet regelt de studiefinanciering BES en de opstarttoelage en is van toepassing op studerenden die voldoen aan de voorwaarden inzake:
c.
beroepsonderwijs of hoger onderwijs als bedoeld in
hoofdstuk 3.
a.
de Nederlandse nationaliteit bezit en woonplaats heeft in een openbaar lichaam; of
b.
woonplaats heeft in een openbaar lichaam en voorafgaand aan de eerste aanvraag ten minste tien jaar, al dan niet aaneengesloten, in een openbaar lichaam heeft gewoond.
1.
Voor de opstarttoelage kan in aanmerking komen degene die in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de
WSF 2000 .
2.
Voor studiefinanciering BES en de opstarttoelage kan een studerende in aanmerking komen tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
3.
In afwijking van het tweede lid behoudt een studerende bij het bereiken van de leeftijd van 30 jaren zijn aanspraak zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering BES geniet.
a.
in contacten met die studerende of debiteur, en
b.
in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het persoonsgebonden nummer BES in een persoonsregistratie.
Artikel 1.8. Uitoefening rechten door minderjarigen
Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om studiefinanciering BES en de opstarttoelage te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit de toekenning van studiefinanciering BES en de opstarttoelage voortvloeiende rechten en verplichtingen.
1.
Studiefinanciering BES en opstarttoelage bestaan uit een prestatiebeurs, een lening of beide, dan wel uit een gift.
2.
De bedragen inzake de studiefinanciering BES zijn afhankelijk van het onderwijstype en de plaats van de opleiding.
Artikel 2.2. Overzicht bedragen
Bedragen opstarttoelage BES: I. Onderwijstype | II. Plaats opleiding | III. Prestatiebeurs | IV. Lening |
---|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs | Europees deel van Nederland | USD 2.561,92 | USD 5.123,84 |
1
Bedragen studiefinanciering BES: I. Onderwijstype | II. Plaats opleiding | III. Prestatiebeurs of gift per maand | IV. Lening tijdens prestatiebeurs per maand | V. Lening na prestatiebeurs per maand |
---|
Beroepsonderwijs | Eigen openbaar lichaam | USD 73,15 | USD 146,30 | USD 219,45 |
| Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten | USD 237,74 | USD 475,48 | USD 713,22 |
| Overig deel Caribische regio | USD 365,75 | USD 731,50 | USD 1.097,25 |
| Verenigde Staten van Amerika | USD 501,73 | USD 1.003,46 | USD 1.505,19 |
Hoger onderwijs | Eigen openbaar lichaam | USD 137,15 | USD 274,30 | USD 411,45 |
| Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten | USD 274,30 | USD 548,60 | USD 822,90 |
| Overig deel Caribische regio | USD 365,75 | USD 731,50 | USD 1.097,25 |
| Verenigde Staten van Amerika | USD 501,73 | USD 1.003,46 | USD 1.505,19 |
[ Per 1 januari 2016:]
2
Bedragen opstarttoelage BES: I. Onderwijstype | II. Plaats opleiding | III. Prestatiebeurs | IV. Lening |
---|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs | Europees deel van Nederland | USD 2.524,81 | USD 5.049,62 |
[Per 1 januari 2016:]
1.
Bij de aanvraag voor studiefinanciering BES en opstarttoelage worden overgelegd:
a.
naam, geboortedatum en adresgegevens;
b.
het persoonsgebonden nummer BES;
c.
een bankrekeningnummer waarop de studiefinanciering BES of de opstarttoelage kan worden overgemaakt, en
d.
een bewijs van inschrijving aan een opleiding in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs, of indien het een opleiding buiten een van de openbare lichamen betreft, een document of documenten waarmee aannemelijk wordt gemaakt welke opleiding de studerende zal gaan volgen.
2.
De aanvraag voor een opstarttoelage wordt ingediend in de periode gelegen tussen 1 mei en de aanvang van de opleiding.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
1.
Onze Minister kent studiefinanciering BES of de opstarttoelage toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2.
Onze Minister besluit op een aanvraag om studiefinanciering BES of de opstarttoelage binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
1.
Studiefinanciering BES wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak.
2.
Studiefinanciering BES kan worden toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag, doch wordt niet toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van aanvang van het studiejaar waarin de aanvraag wordt gedaan.
3.
De opstarttoelage wordt slechts toegekend indien zij betrekking heeft op een nog niet aangevangen studiejaar.
4.
Op aanvraag van de studerende onderbreekt of beëindigt Onze Minister de studiefinanciering BES met ingang van de kalendermaand die de studerende in zijn aanvraag aangeeft. De onderbreking omvat ten minste 1 maand.
1.
Studiefinanciering BES wordt aan deelnemers aan opleidingen niveau 1 of 2 gedurende maximaal 4 jaren verstrekt in de vorm van een gift.
2.
Als onderdeel van de studiefinanciering BES kan aan deze deelnemers tevens een lening worden verstrekt. Het bedrag dat per maand kan worden geleend is opgenomen in kolom IV van het overzicht in
artikel 2.2, eerste lid.
3.
Studiefinanciering BES wordt aan deze deelnemers gedurende maximaal 36 maanden na de periode, bedoeld in het eerste lid, verstrekt in de vorm van een lening. Het bedrag dat per maand kan worden geleend is opgenomen in kolom V van het overzicht in
artikel 2.2, eerste lid.
1.
Studiefinanciering BES wordt aan studerenden beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs gedurende maximaal 4 jaren verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.
2.
Als onderdeel van de studiefinanciering BES aan deze studerenden kan tevens gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, een lening worden verstrekt. Het bedrag dat per maand kan worden geleend is opgenomen in kolom IV van het overzicht in
artikel 2.2, eerste lid.
3.
Studiefinanciering BES aan deze studerenden wordt gedurende maximaal 36 maanden na de periode, bedoeld in het eerste lid, verstrekt in de vorm van een lening. Het bedrag dat per maand kan worden geleend is opgenomen in kolom V van het overzicht in
artikel 2.2, eerste lid.
4.
De opstarttoelage aan studerenden in de zin van de
WSF 2000 die een opleiding niveau 3 of 4 of hoger onderwis in het Europese deel van Nederland volgen, wordt eenmalig verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.
5.
Als onderdeel van de opstarttoelage kan een lening worden verstrekt. Het bedrag dat kan worden geleend is opgenomen in kolom IV van het overzicht in
artikel 2.2, tweede lid.
b.
in afwijking van
hoofdstuk 3, de prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift,
c.
de diplomatermijn beroepsonderwijs of de diplomatermijn hoger onderwijs kan worden verlengd, of
d.
een nieuwe aanspraak op studiefinanciering BES ontstaat.
1.
Voor studiefinanciering BES kan in aanmerking komen degene die is ingeschreven
a.
als deelnemer aan een instelling die een beroepsopleiding verzorgt, of
b.
als student aan een instelling die een bacheloropleiding of masteropleiding verzorgt.
2.
Voor een opstarttoelage kan in aanmerking komen degene die aannemelijk kan maken dat hij een beroepsopleiding niveau 3 of 4 in de zin van de
Wet educatie en beroepsonderwijs , of hoger onderwijs in de zin van de
Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek in het Europese deel van Nederland gaat volgen.
1.
Een studerende heeft geen aanspraak op studiefinanciering BES:
a.
indien hij is ingeschreven aan een opleiding waarvan de duur, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar,
b.
indien hij niet is ingeschreven voor een voltijdse opleiding in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs,
c.
indien hij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 ,
d.
indien hij in het betreffende studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud, studie, overtocht en huisvesting die door de daarvoor verantwoordelijke autoriteit van een ander land wordt verstrekt.
2.
De aanspraak op de opstarttoelage vervalt indien de studerende niet binnen een termijn van 9 maanden na zijn aanvraag is ingeschreven voor het volgen van het onderwijs, bedoeld in
artikel 2.9, tweede lid.
3.
De aanspraak van een studerende die een opleiding volgt als vastgesteld bij ministeriële regeling, vervalt over het tijdvak waarover hij de inlichtingen, bedoeld in
artikel 7.1, eerste lid, niet verstrekt. Zolang hij die inlichtingen over een studiejaar niet verstrekt, heeft hij tevens geen aanspraak op studiefinanciering BES voor de daarop volgende studiejaren. Indien hij die inlichtingen alsnog verstrekt, herleeft de aanspraak over de periode waarop de inlichtingen betrekking hebben.
1.
Een deelnemer aan een opleiding niveau 3 of 4 heeft geen aanspraak op studiefinanciering BES voor het volgen van beroepsonderwijs indien er 10 jaren verstreken zijn nadat voor het eerst studiefinanciering BES is toegekend voor het volgen van beroepsonderwijs.
2.
Een deelnemer heeft geen aanspraak op studiefinanciering BES voor het volgen van een opleiding niveau 1 of 2, indien hij reeds 4 jaren prestatiebeurs voor het volgen van een opleiding niveau 3 of 4 heeft genoten.
3.
Een studerende heeft geen aanspraak op studiefinanciering BES voor het volgen van beroepsonderwijs indien hij reeds 4 jaren studiefinanciering BES heeft genoten voor het volgen van hoger onderwijs.
1.
De aanspraak op studiefinanciering BES voor beroepsopleidingen niveaus 1 of 2 eindigt met ingang van de maand die volgt op de dag waarop de deelnemer het afrondende studiejaar van een opleiding niveau 1 of 2 met goed gevolg heeft afgesloten.
2.
Indien de deelnemer dat studiejaar niet met goed gevolg heeft afgesloten en aansluitend opnieuw het afrondende studiejaar aanvangt, ontstaat aanspraak op studiefinanciering BES voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar.
1.
Indien een deelnemer binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een beroepsopleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
2.
Indien een deelnemer binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een beroepsopleiding met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere beroepsopleiding aanvangt.
3.
Omzetting vindt plaats per 1 januari volgend op het kalenderjaar waarin Onze Minister heeft vastgesteld dat een deelnemer heeft voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
1.
Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo-bacheloropleiding, of het geheel van een bacheloropleiding en een masteropleiding in geval van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
2.
Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet volgt.
3.
Onze Minister kan voor de toepassing van het eerste en tweede lid examens aanwijzen die worden gelijkgesteld met een afsluitend examen.
4.
Met een afsluitend examen wordt eveneens gelijkgesteld het examen van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs en het examen van een programma als bedoeld in
artikel 7.8a van de WHW, voor zover de student daartoe een aanvraag heeft ingediend.
5.
Omzetting vindt plaats per 1 januari volgend op het kalenderjaar waarin Onze Minister heeft vastgesteld dat een student heeft voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.3. Tenietgaan rente
Bij omzetting van een prestatiebeurs of een deel daarvan in een gift gaat de over het om te zetten bedrag opgebouwde rente teniet.
1.
Indien een studerende met goed gevolg het afsluitend examen heeft behaald van een opleiding waarvan de studielast is gebaseerd op een periode van minder dan 4 jaren, wordt het aantal om te zetten maanden van zijn prestatiebeurs met dit verschil verminderd.
2.
Indien een student een aanvraag als bedoeld in
artikel 3.2, vierde lid, heeft ingediend, wordt het aantal maanden, bedoeld in het eerste lid, van de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
1.
Een studerende aan een opleiding buiten een openbaar lichaam zendt uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de diplomatermijn beroepsonderwijs of de diplomatermijn hoger onderwijs, een gewaarmerkt bewijs van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van de opleiding in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs buiten een openbaar lichaam aan Onze Minister en dient daarbij een aanvraag in tot omzetting van de prestatiebeurs. Op het gewaarmerkt bewijs vermeldt de instelling de datum waarop het examen met goed gevolg is afgesloten.
2.
De omzetting, bedoeld in het eerste lid vindt plaats per 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanvraag. Zo spoedig mogelijk na de omzetting stelt Onze Minister de studerende daarvan in kennis.
1.
Een studerende aan een opleiding waarvoor Onze Minister criteria heeft vastgesteld als bedoeld in
artikel 1.1, verstrekt jaarlijks binnen een door Onze Minister te bepalen termijn aan Onze Minister een gewaarmerkt afschrift van het bewijs waaruit blijkt voor welke maanden van het desbetreffende studiejaar hij is ingeschreven voor de opleiding waarvoor hij studiefinanciering BES heeft aangevraagd of geniet.
2.
Indien de opleiding geen bewijs van inschrijving verstrekt, maakt de studerende op een ander wijze aannemelijk dat hij staat ingeschreven voor de desbetreffende opleiding.
Artikel 3.7. Afwijkingsmogelijkheid
Indien noodzakelijk kunnen in afwijking van het in dit hoofdstuk bepaalde bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld ten behoeve van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
minimumloon: het bij of krachtens de
Wet minimumlonen BES geldende hoogst vastgestelde minimumloon dan wel bij gebreke daarvan het door Onze Minister vastgestelde bedrag,
peiljaar: het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de draagkracht in de zin van hoofdstuk 4 wordt vastgesteld,
toetsingsinkomen: de belastbare som, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES.
2.
In dit hoofdstuk wordt onder lening mede verstaan de prestatiebeurs.
Artikel 4.3. Vaststelling rentepercentage
Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de maand oktober van dat jaar van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren.
1.
Over de aangegane leningen is, voor zover het niet betreft achterstallige schuld als bedoeld in
artikel 4.8, rente verschuldigd overeenkomstig het tweede en derde lid. De renteberekening gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het bedrag aan lening bij de verstrekker van die lening is afgeschreven.
2.
De rente over de leningen wordt berekend per dag op basis van samengestelde interest en wordt bijgeschreven bij de hoofdsom.
3.
In de periode die aan de terugbetalingsperiode voorafgaat, wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elk kalenderjaar het rentepercentage gehanteerd dat op grond van
artikel 4.3 uiterlijk in december van het aan dat jaar voorafgaande jaar is vastgesteld. In de terugbetalingsperiode wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elk kalenderjaar na aanvang van de terugbetalingsperiode, het rentepercentage gehanteerd dat op grond van artikel 4.3 uiterlijk in december van het aan die periode voorafgaande jaar is vastgesteld.
4.
Voor de berekening van de rente op de voet van het tweede lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.
1.
De terugbetalingsperiode vangt wat betreft de studiefinanciering BES aan op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin iemand is opgehouden studiefinanciering BES te genieten.
2.
De terugbetalingsperiode vangt wat betreft de opstarttoelage aan op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de studerende niet langer een opleiding niveau 3 of 4 of hoger onderwijs volgt in het Europese deel van Nederland.
3.
De terugbetalingsperiode bestaat uit een aanloopfase en een aflosfase.
1.
De aanloopfase beslaat de eerste 2 kalenderjaren na aanvang van de terugbetalingsperiode.
2.
Gedurende de aanloopfase bestaat geen verplichting tot terugbetaling.
1.
De aflosfase beslaat behoudens toepassing van
artikel 4.9, derde lid, 15 kalenderjaren volgend op de aanloopfase. Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.
2.
Op aanvraag van de debiteur wordt de terugbetaling voor ten hoogste 5 kalenderjaren opgeschort.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de opschorting, bedoeld in het tweede lid.
1.
Onder achterstallige schuld wordt verstaan het bedrag van de verplichte terugbetaling uit hoofde van dit hoofdstuk of uit hoofde van
artikel 5.2 dat 2 weken na de vervaldatum nog niet is ontvangen.
2.
Over de achterstallige schuld is rente verschuldigd. Als rentepercentage wordt het percentage van de wettelijke rente gehanteerd. Deze rente wordt berekend per dag op basis van samengesteld interest, waarbij een maand wordt gesteld op 30 dagen en een jaar wordt gesteld op 360 dagen.
3.
Indien de debiteur achterstallig is bij de betaling wordt met deze achterstallige schuld bij de duur van de aflosfase, bedoeld in
artikel 4.7, bij de vaststelling van de maandelijkse termijn, bedoeld in
artikel 4.9, alsmede bij het tenietgaan van de schuld, bedoeld in
artikel 4.12, geen rekening gehouden.
1.
Rente en aflossing van de leningen vervallen gedurende de aflosfase in vaste maandelijkse termijnen.
2.
De hoogte van de maandelijkse termijnen wordt op basis van het aantal maanden van de aflosfase onderscheidenlijk het nog resterende aantal maanden van de aflosfase tot gelijke bedragen vastgesteld bij de aanvang van ieder jaar van de aflosfase.
3.
Onverminderd toepassing van
artikel 4.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnen ten minste USD 545. Bij ministeriële regeling kan dit bedrag gelet op de loonontwikkeling worden herzien.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de vaststelling en betaling van de terugbetalingstermijnen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat betaling geschiedt door middel van een daartoe verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een bankrekening.
1.
Indien de debiteur niet in staat is de vastgestelde termijn te voldoen, kan hij gedurende de aflosfase een aanvraag indienen om zijn draagkracht vast te stellen voor de resterende aflosfase.
2.
De draagkracht van de debiteur is zijn draagkracht uit inkomen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de aanvraag en de beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
1.
Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur is het totaal van zijn toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
2.
Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan 84% van het minimumloon.
3.
De draagkracht van de debiteur uit inkomen is 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
4.
Indien het bedrag van de draagkracht lager is dan het bedrag van de vastgestelde termijn, berekend op grond van
artikel 4.9, betaalt de debiteur, in afwijking van dat artikel, het bedrag van zijn draagkracht.
5.
Voor de toepassing van dit artikel, wordt indien het toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door Onze Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen benadert.
6.
Het vierde lid is niet van toepassing indien het voor Onze Minister niet mogelijk is op grond van het vijfde lid bij benadering een bedrag vast te stellen.
1.
De schuld die resteert bij het einde van de aflosfase, gaat op dat ogenblik teniet.
2.
De schuld die resteert bij het overlijden van de debiteur, gaat op dat ogenblik teniet.
1.
Op het ogenblik van beëindiging van het recht op studiefinanciering BES van een studerende wordt zijn schuld, ontstaan in het kader van de toepassing van deze wet, van rechtswege omgezet in een lening. Op het ogenblik van beëindiging van het recht op studiefinanciering op grond van de
WSF 2000 wordt de schuld van een studerende met betrekking tot de opstarttoelage van rechtswege omgezet in een lening.
2.
Indien na beëindiging van het recht op studiefinanciering BES van een studerende door een beschikking op grond van
artikel 5.1 een vordering ontstaat van Onze Minister, wordt die vordering omgezet in een lening op de eerste dag van de maand na de herziening. Bij de berekening van de rente voor die vordering wordt het rentepercentage gehanteerd dat geldt met ingang van 1 januari volgend op het kalenderjaar waarin de studerende is opgehouden studiefinanciering BES te genieten. Indien de omzetting plaatsvindt in het kalenderjaar waarin de studerende ophoudt studerende te zijn, wordt het rentepercentage gehanteerd dat geldt met ingang van 1 januari van dat kalenderjaar.
Artikel 4.4, derde lid, is bij de berekening van rente van overeenkomstige toepassing.
3.
De in het eerste of tweede lid bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van de daar bedoelde omzetting.
1.
Onze Minister kan een beschikking herzien waarbij:
a.
studiefinanciering BES is toegekend,
b.
een opstarttoelage is toegekend,
c.
de vorm van de studiefinanciering BES is vastgelegd,
d.
de termijn wordt vastgesteld of gewijzigd,
e.
de draagkracht van de debiteur wordt vastgesteld, of
f.
de hoogte van de lening wordt vastgesteld of gewijzigd.
2.
Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:
a.
een beschikking genomen is waarvan de studerende of de debiteur wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,
b.
te veel of te weinig studiefinanciering BES is toegekend, de vorm van de studiefinanciering BES onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in het eerste lid van onderdeel c, de termijn te hoog of te laag is vastgesteld, op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
c.
betrokkene heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet, of
d.
andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid.
3.
Een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, voor zover het betreft de vorm van de studiefinanciering BES kan, behoudens het geval van bedrog, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening anders dan bedoeld in de eerste volzin, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak, het kalenderjaar waarvoor de termijn is vastgesteld of het kalenderjaar waarvoor de draagkracht van de debiteur is vastgesteld.
1.
Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in
artikel 5.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van de beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
2.
Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in
artikel 5.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voor zover het bedrag waarvoor het recht om een lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling, voor zover
artikel 4.13 niet van toepassing is, en verrekening geschieden overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels.
1.
De uitbetaling van de studiefinanciering BES vindt plaats per kalendermaand. Onze Minister kan op aanvraag van de studerende die buiten het eigen openbare lichaam gaat studeren, vaststellen dat hem, voorafgaand aan de aanvang van de studie, eenmalig het bedrag van ten hoogste de eerste drie maanden studiefinanciering BES als voorschot wordt uitbetaald.
2.
De uitbetaling van de opstarttoelage vindt eenmalig plaats, maar kan op aanvraag van de studerende gespreid plaatsvinden.
3.
Indien een toegekend bedrag aan studiefinanciering BES of de opstarttoelage 12 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende beschikking is gegeven, niet kunnen worden uitbetaald als gevolg van nalatigheid van degene aan wie die beschikking is gericht, wordt het toegekende bedrag aan studiefinanciering BES verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag of vervalt de aanspraak op de opstarttoelage.
4.
Met betrekking tot de uitbetaling van de studiefinanciering BES en van de opstarttoelage kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
1.
Is een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag voor het geheel of een deel niet tijdig voldaan, dan maant Onze Minister de nalatige bij brief aan om alsnog binnen 2 weken na ontvangst van die brief het daarin vermelde bedrag aan hem te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt Onze Minister een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid worden naast de achterstallige schuld eveneens het bedrag van de gerechtelijke of buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente ingevorderd.
3.
Binnen 4 weken na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel, bedoeld in het eerste lid, open door dagvaarding van Onze Minister. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
Artikel 6.3. Samenloop van terugbetaling
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de samenloop van de verplichting tot terugbetaling uit hoofde van deze wet en de
WSF 2000 met dien verstande dat de verplichting tot terugbetaling de laagst vastgestelde draagkracht van de debiteur niet mag overschrijden.
1.
Een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een daartoe door of vanwege Onze Minister aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.
2.
De inlichtingen worden verstrekt binnen een door Onze Minister of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.
3.
Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder studiefinanciering BES of tot verhoging van het bedrag van de terugbetalingstermijn worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de studerende onderscheidenlijk door de debiteur, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.
4.
Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.
1.
Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling waaraan de studerende is ingeschreven die aanspraak heeft op studiefinanciering BES of op een opstarttoelage, is verplicht op een bij ministeriële regeling aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
2.
Onze Minister kan voor instellingen of groepen van instellingen bepalen dat het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling voor het einde van de maand volgend op de maand waarin een student het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgelegd, daarvan mededeling doet aan Onze Minister en gelijktijdig de student van die mededeling in kennis stelt.
3.
Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling stuurt gelijktijdig een afschrift aan de betrokkene van de gegevens die hij over de betrokkene aan Onze Minister verstrekt en geeft daarbij aan wat de consequenties op grond van deze wet zijn voor de betrokkene met betrekking tot de vorm van de studiefinanciering BES of met betrekking tot de opstarttoelage. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan welke beroepsgang voor betrokkene open staat.
1.
Onze Minister kan in verband met een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud de gegevens die bij hem bekend zijn als gevolg van de uitvoering van zijn wettelijke taken verstrekken aan een autoriteit van een staat buiten het Koninkrijk indien deze staat een passend beschermingsniveau als bedoeld in
artikel 42 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES waarborgt.
2.
De in het eerste lid bedoelde verantwoordelijke autoriteit toont voor de verstrekking van gegevens aan dat de studerende ten laste van die autoriteit een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud heeft aangevraagd dan wel reeds ontvangt.
3.
Onze Minister kan, voor de uitvoering van de wet, inlichtingen over een studerende die studiefinanciering BES of opstarttoelage aanvraagt dan wel reeds ontvangt, opvragen bij het bevoegd gezag van een staat buiten het Koninkrijk waar de studerende een opleiding wil gaan volgen of volgt aan een opleiding zoals vastgesteld bij ministeriële regeling.
Artikel 7.6. Overtreding van een bepaling krachtens deze wet
Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 maand of geldboete van de derde categorie.
1.
Per 1 januari van ieder kalenderjaar vervangt Onze Minister de bedragen, bedoeld in
artikel 2.2, bij ministeriële regeling door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend aan de hand van de consumentenprijsindex in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. De aangepaste bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.
2.
Hetgeen onder consumentenprijsindex als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan, wordt nader vastgesteld bij ministeriële regeling.
1.
Studiefinanciering BES en opstarttoelage zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening en beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement.
2.
Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.
Artikel 8.3. Hardheidsclausule
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 9.2. Studietoelagen verstrekt voor 10 oktober 2010
Studietoelage die is verstrekt onder de werking van de Landsstudietoelagenregeling of van de Wet studiefinanciering BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, wordt beheerst door de bepalingen van de Landsstudietoelagenregeling zoals die luidde op 9 oktober 2010. Een schuld die voortvloeit uit studietoelage als bedoeld in de vorige volzin, is vanaf 10 oktober 2010 een schuld jegens Onze Minister.