1.
Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
2.
Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
3.
De aan de verdachte toekomende rechten komen tevens toe aan de veroordeelde tegen wie een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld of te wiens aanzien op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in
artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet onherroepelijk is beslist.
4.
De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.
1.
De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in
artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.
2.
In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kent aan de verdachte na de vaststelling van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toe, tenzij aan hem reeds een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer bevat geen informatie over de verdachte.
2.
Het strafrechtsketennummer mag slechts worden gebruikt ten behoeve van het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht en de uitvoering van de
Vreemdelingenwet 2000 in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.
3.
De functionarissen en organen die met de toepassing van het strafrecht zijn belast, gebruiken bij het onderling uitwisselen van persoonsgegevens over verdachten en veroordeelden het strafrechtsketennummer, evenals bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met de functionarissen die met de uitvoering van de
Vreemdelingenwet 2000 zijn belast. Bij het uitwisselen van deze persoonsgegevens met andere gebruikers als bedoeld in
artikel 1, onder d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer gebruiken zij het burgerservicenummer om te waarborgen dat deze persoonsgegevens betrekking hebben op de juiste verdachte of veroordeelde.
4.
Het strafrechtsketennummer en de andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden en die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt. Onze Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijke voor deze databank.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de gegevens, bedoeld in het vierde lid.
1.
Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
2.
Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd
artikel 29, tweede lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in
artikel 28, eerste lid, en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, bedoeld in
artikel 27, vierde lid.
3.
Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:
a.
het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;
b.
de in het tweede lid bedoelde rechten;
e.
de termijn waarbinnen de verdachte, voor zover hij niet in vrijheid is gesteld, krachtens dit wetboek voor de rechter-commissaris wordt geleid;
f.
de mogelijkheden om krachtens dit wetboek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te verzoeken;
g.
de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen rechten.
4.
Aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.
5.
In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de mededeling van rechten.
1.
De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van de
Derde Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2.
Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zoveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.
3.
Indien voor het overleg tussen de verdachte en zijn raadman de bijstand van een tolk nodig is, is de raadsman verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.
1.
In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.
2.
Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
3.
De verklaringen van den verdachte, bepaaldelijk die welke eene bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zooveel mogelijk in zijne eigen woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaal opgenomen.
1.
In alle gevallen waarin een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst wordt gehoord, wordt de bijstand van een tolk ingeroepen.
2.
De tolk wordt opgeroepen door de verhorende ambtenaar, tenzij anders bij wet bepaald. Tijdens het voorbereidende onderzoek kan de tolk mondeling worden opgeroepen. In alle andere gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk.
3.
Van de bijstand van een tolk wordt mededeling gedaan in het proces-verbaal.
1.
In alle gevallen waarin de verdachte wordt gehoord of een verhoor bijwoont, stelt de rechterlijk ambtenaar de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechterlijk ambtenaar is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.
2.
De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en zijn medewerking te verlenen aan het nemen van zijn vingerafdrukken.
1.
De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
2.
Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.
3.
Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden.
4.
De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het derde lid, schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in de vorige volzin, en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en stelt hij de verdachte in de gelegenheid om opmerkingen te maken.
Artikel 31
Aan de verdachte mag niet worden onthouden de volledige kennisneming van:
a.
de processen-verbaal van zijn verhoren;
b.
de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit een proces-verbaal blijkt van een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmee een bevel als bedoeld in
artikel 50, tweede lid, is gegeven;
c.
de processen-verbaal van verhoren, waarvan hem de volledige inhoud mondeling is medegedeeld.
1.
De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen; doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.
2.
In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt. Indien tijdens het onderzoek ter terechtzitting nog stukken bij de processtukken worden gevoegd, kan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd ambtshalve, op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of van de benadeelde partij overeenkomstig de voorgaande volzin beslissen.
3.
De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, schriftelijk medegedeeld dat hem van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
4.
De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het derde lid, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van afschriften en uittreksels en over de wijze waarop de kennisneming van processtukken plaatsvindt.
1.
De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken processtukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan en die hij noodzakelijk acht voor zijn verdediging geheel of gedeeltelijk schriftelijk te laten vertalen in een voor hem begrijpelijke taal. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan, omschrijft zo duidelijk mogelijk de processtukken of gedeelten daarvan waarop het verzoek betrekking heeft en is met redenen omkleed.
2.
Tijdens het voorbereidend onderzoek wordt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, gericht aan de officier van justitie; tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt het verzoek gericht aan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd.
3.
Indien de officier van justitie het verzoek, bedoeld in het eerste lid, afwijst, wordt de verdachte daarvan schriftelijk mededeling gedaan. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling daartegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de verdachte en de officier van justitie.
Artikel 33
De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag, behoudens het bepaalde in
artikel 149b, de verdachte niet worden onthouden zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
1.
De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
2.
Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
3.
Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
4.
De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in
artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
1.
Het gerecht dat tot eenige beslissing in de zaak is geroepen, is bevoegd den verdachte in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
2.
Aan een daartoe strekkend verzoek van den verdachte wordt gevolg gegeven, tenzij het belang van het onderzoek dit verbiedt.
1.
Wordt eene vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijken aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte of op voordracht van de rechter-commissaris op de voet van
artikel 180, verklaren dat de zaak geëindigd is.
2.
Het gerecht is bevoegd, de beslissing op het verzoek telkens gedurende een bepaalden tijd aan te houden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt dat alsnog verdere vervolging zal plaats vinden.
3.
Alvorens het gerecht zijn beslissing neemt, roept het de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is op om te worden gehoord over het verzoek van de verdachte.
4.
De beschikking wordt onverwijld aan den verdachte beteekend.