1.
Strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.
2.
De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt, behoudens bij toepassing van
artikel 316, tweede lid, op straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
3.
Behalve de rechters en de griffier neemt aan de tafel der rechtbank niemand plaats.
1.
Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan de rechtbank gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven, indien de openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
2.
Een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt door de rechtbank ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. De rechtbank geeft het bevel niet dan na het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers, zo nodig met gesloten deuren, hieromtrent te hebben gehoord.
Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De beslissing tot het geven van het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
4.
Tot bijwoning van de niet openbare terechtzitting kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen.
5.
Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorders niet toegelaten personen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders niet toe te laten, indien deze de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met uitzondering van slachtoffers van twaalf tot achttien jaar van het tenlastegelegde feit als bedoeld in
artikel 51e, eerste lid, die de terechtzitting wensen bij te wonen.
Artikel 270
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte.
1.
De voorzitter draagt zorg dat geen vragen worden gesteld, welke de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
2.
Noch de voorzitter, noch een der rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
1.
De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen.
2.
De voorzitter kan op grond van klemmende redenen, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, bevelen dat een vraag, die de verdachte of diens raadsman of de officier van justitie wenst te stellen, door zijn tussenkomst wordt gesteld.
3.
De voorzitter kan een door hem aangewezen lid van de meervoudige kamer in zijn plaats belasten met de leiding van het onderzoek. Dit lid oefent de taken en bevoegdheden uit die aan de voorzitter zijn toegekend.
1.
De voorzitter begint het onderzoek tegen de verdachte door de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De voorzitter is tevens bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in
artikel 27a, tweede lid, indien over zijn identiteit twijfel bestaat.
2.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
3.
Indien de verdachte de orde op de terechtzitting verstoort en vruchteloos door de voorzitter is gewaarschuwd, kan de voorzitter zijn verwijdering uit de zittingzaal bevelen en, zo nodig, bepalen dat hij gedurende het geheel of een gedeelte van de zitting in verzekering wordt gesteld. De behandeling van de zaak wordt op tegenspraak voortgezet.
Artikel 124, vierde lid, is van toepassing.
1.
Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan horen, wordt hij bijgestaan door een daartoe geschikte persoon als tolk.
2.
Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan spreken, wordt hij bijgestaan door een daartoe geschikte persoon als tolk dan wel geschieden de antwoorden schriftelijk. In het laatstgenoemde geval deelt de voorzitter de schriftelijke antwoorden mondeling mee.
1.
Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk.
2.
In de gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder dat dit voor hem vertolkt is.
1.
Indien op de terechtzitting blijkt dat de bijstand van een tolk nodig is en deze niet aanwezig is, beveelt de rechtbank de oproeping van een tolk.
2.
Als tolk wordt slechts toegelaten degene die niet reeds in een andere kwaliteit aan het onderzoek deelneemt.
3.
Indien de tolk geen beëdigde tolk in de zin van de
Wet beëdigde tolken en vertalers is, beëdigt de voorzitter de tolk dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen alvorens de tolk zijn werkzaamheden aanvangt.
4.
De verdachte die daarvoor redenen aanvoert, kan de tolk wraken. De rechtbank doet daarover zo spoedig mogelijk uitspraak.
1.
Het onderzoek wordt onafgebroken voortgezet.
2.
Onderbrekingen van het onderzoek kunnen echter wegens de uitgebreidheid of de duur daarvan of voor het nemen van rust door de rechtbank worden bevolen.
1.
De rechtbank onderzoekt de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding aan de niet verschenen verdachte. Indien blijkt dat deze niet op geldige wijze is uitgereikt, spreekt zij de nietigheid van de dagvaarding uit.
2.
In geval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen; zij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten. In het geval, bedoeld in
artikel 260, zesde lid, is
artikel 495a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de verdachte heeft meegedeeld dat hij zijn verdediging in persoon wil voeren en hij om uitstel van de behandeling van zijn zaak heeft verzocht, beslist de rechtbank op het verzoek om uitstel. De rechtbank willigt het verzoek om uitstel in of wijst het af, waarna in het laatste geval het onderzoek met inachtneming van
artikel 280, eerste lid, wordt voortgezet.
4.
Bij toepassing van het tweede lid of inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek.
1.
De verdachte die niet is verschenen, kan zich ter terechtzitting laten verdedigen door een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De rechtbank stemt daarmee in, onverminderd het bepaalde in
artikel 278, tweede lid.
2.
De behandeling van de zaak tegen de verdachte die zijn advocaat tot zijn verdediging heeft gemachtigd, geldt als een procedure op tegenspraak.
1.
In het geval dat de verdachte niet op de terechtzitting verschijnt en de rechtbank geen aanleiding ziet voor
beveelt zij dat tegen de verdachte verstek wordt verleend en dat de behandeling van de zaak buiten zijn aanwezigheid wordt voortgezet, tenzij zij heeft ingestemd met verdediging op de voet van
artikel 279.
2.
De rechtbank verklaart het verstek vervallen, indien de verdachte alsnog op de terechtzitting of na de hervatting daarvan in persoon verschijnt of zich alsnog laat verdedigen met inachtneming van
artikel 279, eerste lid.
3.
Bij toepassing van het tweede lid, wordt het onderzoek opnieuw aangevangen, met dien verstande dat de rechtbank kan bepalen dat bepaalde onderzoekshandelingen niet opnieuw zullen plaats vinden.
1.
Indien het belang van het onderzoek dit vordert, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek voor bepaalde of onbepaalde tijd.
2.
De schorsing voor bepaalde tijd kan zo nodig telkens tot een nader te bepalen tijdstip worden verlengd.
3.
De redenen voor schorsing worden in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
4.
In geval van schorsing wordt er een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen van
artikel 326 voldoet.
1.
Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan zijn de volgende leden van dit artikel van toepassing.
2.
Indien de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor een bepaalde tijd schorst, stelt zij de termijn van de schorsing in de regel op niet meer dan een maand. Om klemmende redenen kan zij echter een langere termijn stellen, doch in geen geval langer dan drie maanden.
3.
Schorst de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd, dan stelt zij met overeenkomstige toepassing van het tweede lid, een uiterste termijn, waarbinnen het onderzoek moet worden hervat.
4.
Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd op grond van
artikel 66, derde lid, kan de officier van justitie schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt bij de dagvaarding.
1.
De rechtbank kan, de officier van justitie gehoord, de zaak naar de politierechter verwijzen. De zaak wordt in dat geval onder aanzegging van het tijdstip op dezelfde dag verder behandeld dan wel voor bepaalde of onbepaalde tijd geschorst en op de bestaande telastlegging voor de politierechter aanhangig gemaakt door aanzegging of oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de dag van de nadere terechtzitting. De
artikelen 260, tweede lid,
263,
265, tweede en derde lid, alsmede
370 zijn van toepassing.
2.
De zaak wordt op de gewone wijze voortgezet, met dien verstande dat de beraadslaging bedoeld in de
artikelen 348 en
350 mede geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting door de meervoudige kamer, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad.
Artikel 322, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de politierechter deel uitmaakte van de meervoudige kamer op het moment van de verwijzing, wordt het onderzoek hervat alsof geen wijziging van samenstelling van de rechtbank heeft plaatsgevonden. In het andere geval beveelt de politierechter dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de verwijzing bevond.
1.
In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in
artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2.
De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3.
De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4.
De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5.
Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek in de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6.
Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord.
1.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
1.
Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt de rechtbank dat de voeging alsnog zal plaats vinden.
2.
Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of welke door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt de rechtbank eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.
3.
De rechtbank beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien haar blijkt dat geen verband tussen die zaken bestaat of dat de voeging niet in het belang van het onderzoek is.
1.
De voorzitter ondervraagt de verdachte.
2.
Is er meer dan één verdachte, dan bepaalt de voorzitter in welke volgorde de verdachten worden ondervraagd.
3.
De voorzitter kan bepalen dat de verdachte buiten tegenwoordigheid van een of meer medeverdachten of getuigen zal worden ondervraagd.
4.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen aan de verdachte door de voorzitter, de rechters, de officier van justitie, de raadsman en de medeverdachte vragen worden gesteld.
6.
Bij het verhoor van de verdachte wordt zo veel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring op eigen wetenschap berust.
1.
De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2.
De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in
artikel 288, eerste lid, onder b en c.
3.
Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
a.
de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van
artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt;
b.
de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
1.
De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in
artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a.
het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b.
het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;
c.
redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
2.
Indien de officier van justitie op grond van
artikel 264, tweede lid, onder b, heeft geweigerd een door de verdachte opgegeven getuige te doen oproepen of een door de rechtbank gegeven bevel tot oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen en ten aanzien van die getuige geen beschikking op grond van
artikel 226a, eerste lid, of
226n, eerste lid, is gegeven, stelt de rechtbank de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde de getuige te doen verhoren. In geval van een door de verdachte opgegeven getuige blijft de vorige volzin buiten toepassing, indien de rechtbank bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het achterwege blijven van het verhoor de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. De officier van justitie dient onmiddellijk nadat de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld, de vordering, bedoeld in
artikel 226a, eerste lid, of
artikel 226m, eerste lid, in.
Artikel 316 is van overeenkomstige toepassing.
3.
De rechtbank kan voorts van de oproeping of hernieuwde oproeping van niet verschenen getuigen afzien, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee uitdrukkelijk instemmen of hebben ingestemd.
1.
De voorzitter bepaalt in welke volgorde hij de verschenen getuigen, deskundigen en het slachtoffer of de nabestaande, zal horen. Indien hij daartoe aanleiding ziet, neemt hij maatregelen dat de verschillende procesdeelnemers naar afzonderlijke ruimten worden geleid.
1.
De voorzitter beveelt dat de getuigen zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, met uitzondering van de eerste getuige die zal worden gehoord.
2.
Hij kan, gehoord de officier van justitie en de verdachte, de getuige toestaan zich voor het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip te verwijderen.
3.
Hij neemt zo nodig maatregelen om de getuigen te beletten dat zij voor het afleggen van hun verklaring op de terechtzitting
a.
zich met elkaar onderhouden dan wel
b.
kennis nemen van eerder ter terechtzitting afgelegde verklaringen van andere getuigen en de verdachte.
2.
De voorzitter vraagt de getuige naar zijn beroep en of hij bloed- of aanverwant is van de verdachte en zo ja, in welke graad.
3.
Indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, kan de rechtbank bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede lid, door de voorzitter achterwege zal worden gelaten. De rechtbank neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de onthulling van dit gegeven te voorkomen.
4.
De voorzitter beëdigt daarna de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
Artikel 216a, tweede lid betreffende de vervanging van de beëdiging door een aanmaning is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 291
De getuige moet bij zijn verklaring zo veel mogelijk uitdrukkelijk opgeven wat hij heeft waargenomen en ondervonden en wat zijn redenen van wetenschap zijn.
1.
De voorzitter ondervraagt de getuige.
2.
Hij geeft daarna de rechters en de officier van justitie de gelegenheid tot het stellen van vragen aan de getuige.
3.
Hij stelt de verdachte in de gelegenheid om de getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen de verklaring van die getuige in te brengen wat tot zijn verdediging kan dienen.
4.
Indien echter de getuige tijdens het voorbereidende onderzoek nog niet is gehoord en op verzoek van de verdachte is opgeroepen of ter terechtzitting verschenen, wordt hij eerst door de verdachte en daarna door de voorzitter ondervraagd. Het tweede lid is van toepassing.
5.
De voorzitter stelt de officier van justitie in de gelegenheid tot het maken van opmerkingen over de ondervraging bedoeld in het vierde lid.
1.
De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag, gesteld door de verdachte of diens raadsman of door de officier van justitie, gevolg wordt gegeven.
2.
De officier van justitie en de verdachte zijn bevoegd met betrekking tot enige vraag opmerkingen te maken, voordat deze wordt beantwoord.
1.
Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert de gestelde vragen te beantwoorden ofwel de gevorderde eed of belofte weigert af te leggen, beveelt de rechtbank, indien dit voor het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij in gijzeling zal worden gesteld.
2.
Voordat het bevel wordt gegeven, worden de getuige en diens advocaat gehoord over de reden van zijn weigering.
3.
Het bevel tot gijzeling is niet langer dan dertig dagen geldig; de rechtbank beveelt tevens op welk tijdstip de getuige opnieuw aan haar wordt voorgeleid. Tegen het bevel is geen rechtsmiddel toegelaten.
4.
De rechtbank gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting is gesloten. Zij is echter bevoegd het ontslag uit de gijzeling in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
Artikel 223, derde lid, is van toepassing.
1.
Indien een getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed schuldig te hebben gemaakt, kan de rechtbank dienaangaande onderzoek bevelen.
2.
In dat geval maakt de griffier dadelijk proces-verbaal op, dat door de voorzitter, de rechters en hemzelf wordt ondertekend. Het proces-verbaal bevat de verklaring van de getuige.
3.
De verklaring van de getuige wordt hem voorgelezen; daarna wordt hem gevraagd of hij bij zijn verklaring volhardt en zo ja, of hij deze wil ondertekenen. Bij gebreke van ondertekening vermeldt het proces-verbaal de weigering of de reden van verhindering.
4.
De rechtbank kan tevens bevelen dat door de officier van justitie de vordering zal worden gedaan als bedoeld in
artikel 181, teneinde de rechter-commissaris bepaalde onderzoekshandelingen te laten verrichten.
5.
Het proces-verbaal wordt door de rechtbank in handen gesteld van de officier van justitie.
1.
Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de zittingzaal, tenzij de rechtbank, met toestemming van de officier van justitie en de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met het bevel op een te bepalen tijdstip opnieuw aanwezig te zijn.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de toestemming van de verdachte niet vereist indien ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat, bedoeld in
artikel 290, derde lid.
1.
De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte getuigen tegenover elkaar stellen.
2.
De voorzitter kan, in afwijking van
artikel 296, eerste lid, bevelen dat na een afgelegde getuigenis een of meer getuigen de zittingzaal zullen verlaten en dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnengelaten teneinde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden gehoord.
3.
De voorzitter kan bevelen dat op gelijke wijze als bedoeld in het tweede lid een of meer verdachten de zittingzaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
4.
In dat geval wordt aan de verdachte onmiddellijk meegedeeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen, waarna het onderzoek kan worden voortgezet.
Artikel 299
Onverminderd
artikel 51m, zijn alle bepalingen in deze titel betreffende getuigen en hun verklaringen ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen.
1.
De voorzitter kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte bepalen dat de vragen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, en voorts dat de officier van justitie of de raadsman buiten de tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
2.
Na terugkeer van de verdachte in de zittingzaal wordt hem mededeling gedaan van wat tijdens zijn afwezigheid is voorgevallen.
1.
Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden op last van de voorzitter, wanneer een van de rechters of de officier van justitie dit verlangt, voorgelezen.
2.
Voorlezing heeft ook plaats op verzoek van de verdachte, tenzij de rechtbank ambtshalve of op vordering van de officier van justitie anders beveelt.
3.
De voorlezing van de stukken kan, tenzij de officier van justitie of de verdachte zich daar op redelijke gronden tegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter.
4.
Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld.
1.
De voorzitter stelt degene die het hem toegekende spreekrecht wenst uit te oefenen daartoe in de gelegenheid. Nadat deze zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem door de voorzitter en de rechters nadere vragen over zijn verklaring worden gesteld. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.
2.
Indien meer nabestaanden van het slachtoffer te kennen hebben gegeven een verklaring te willen afleggen en zij geen overeenstemming hebben bereikt over wie van hen het woord zal voeren, beslist de rechtbank wie zij zal horen.
3.
De rechtbank kan bevelen dat het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van
artikel 51e, zesde of zevende lid, of diens nabestaande, indien deze na oproeping niet op de terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze ten tweede male niet op de terechtzitting verschijnt, kan de rechtbank van het horen van het slachtoffer diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande afzien.
1.
De officier van justitie legt een lijst met op grond van
artikel 94 inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen over. Hij doet voorts mededeling van de opbrengst van de voorwerpen ten aanzien waarvan een machtiging op grond van
artikel 117, tweede lid, is verleend.
2.
De voorzitter toont zo nodig de voorwerpen die als stukken van overtuiging dienen, aan de verdachte en de getuigen en hoort hen daaromtrent.
Artikel 310
De rechtbank heeft gelijke bevoegdheid als in
artikel 147 aan het openbaar ministerie is toegekend. Zij oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van den officier van justitie of op verzoek van den verdachte.
Artikel 147, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Nadat de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad en de aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord, kan de officier van justitie het woord voeren; hij legt zijn vordering na voorlezing aan de rechtbank over. De vordering omschrijft de straf en maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist; zij vermeldt in dat geval tevens welk strafbaar feit zou zijn begaan. De officier van justitie maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in
artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in
artikel 126 is ingesteld. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt.
2.
De verdachte kan hierop antwoorden.
3.
De officier van justitie kan daarna andermaal het woord voeren.
4.
Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.
5.
De voorzitter kan bepalen dat aan de verdachte, getuigen en deskundigen nieuwe vragen worden gesteld en dat stukken worden voorgelezen. In dat geval kunnen de officier van justitie en de verdachte op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.
Artikel 312
Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, is de officier van justitie bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.
1.
Indien buiten het geval van het voorgaande artikel de officier van justitie oordeelt dat de telastlegging behoort te worden gewijzigd, legt hij den inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechtbank over met vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
2.
Indien de rechtbank de vordering toewijst, doet zij den inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal ter terechtzitting opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als een gevolg waarvan de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van
artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht zou inhouden.
1.
Indien de telastlegging overeenkomstig
artikel 313 is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift van de gewijzigde telastlegging op de terechtzitting verstrekt, tenzij de rechtbank oordeelt dat met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen kan worden volstaan. Is tegen de verdachte verstek verleend, dan wordt het onderzoek op de gewijzigde telastlegging aanstonds voortgezet indien de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad. In het andere geval wordt de gewijzigde telastlegging hem zo spoedig mogelijk betekend. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem in het laatstgenoemde geval tevens onverwijld een vertaling van de gewijzigde tenlastelegging verstrekt.
2.
De rechtbank schorst het onderzoek zo nodig voor een bepaalde tijd; met toestemming van de verdachte of de raadsman die op grond van
artikel 279, eerste lid, tot de verdediging is toegelaten, kan het onderzoek echter aanstonds of na een korte onderbreking worden voortgezet.
2.
De
artikelen 313, met uitzondering van de laatste volzin, en
314 vinden overeenkomstige toepassing.
1.
Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.
2.
Artikel 288, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het bevel tot oproeping van getuigen, als bedoeld in het eerste lid en het daarbij gevoegde bevel tot medebrenging.
3.
Indien de rechtbank het noodzakelijk acht een nog niet op de terechtzitting gehoorde deskundige omtrent door hem uitgebrachte rapportage te horen, beveelt zij diens oproeping overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. Indien de rechtbank een nieuwe deskundige onderzoek wenst op te dragen, benoemt zij, gehoord de officier van justitie en de verdachte, een deskundige en verleent zij hem de opdracht tot het uitbrengen van een schriftelijk verslag. De rechtbank kan de zaak, al dan niet met toepassing van
artikel 316, tweede lid, voorts in handen stellen van de rechter-commissaris.
1.
Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
2.
In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en horen van deskundigen kan de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris dan wel, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen, de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen. Deze rechter kan aan het verdere onderzoek ter terechtzitting deelnemen, tenzij bij het horen van getuigen of deskundigen is bepaald dat de verdachte of diens raadsman daar niet bij tegenwoordig mag zijn.
1.
Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, wordt ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt de rechtbank bij een met redenen omklede beslissing dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in
artikel 509f, of een inrichting tot klinische observatie bestemd.
2.
Het bevel wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid zijn gesteld om ter zake te worden gehoord.
1.
Indien de rechtbank het houden van eene schouw of het hooren van getuigen of verdachten elders dan in de gehoorzaal noodzakelijk acht, kan zij te dien einde, met schorsing der zaak, bevelen dat de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst.
2.
De rechtbank is bevoegd daartoe met de personen door haar aangewezen elke plaats te betreden.
Artikel 146, tweede lid, is te haren aanzien van toepassing.
3.
De rechtbank is bevoegd, naar aanleiding van de gesteldheid der plaats waar de tijdelijke terechtzitting zal worden gehouden, de noodige voorschriften te geven voor de wijze van behandeling der zaak op die terechtzitting.
1.
In alle gevallen waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd geschorst, wordt door de voorzitter aan de verdachte, diens raadsman, het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van
artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande, en aan de tolken, getuigen en deskundigen voor zover zij nog niet op de terechtzitting zijn gehoord, het tijdstip aangezegd, waarop zij bij de hervatting van het onderzoek op de terechtzitting aanwezig moeten zijn. Aan de aanwezige benadeelde partij wordt door de voorzitter het tijdstip aangezegd waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat. De aanzegging geldt als oproeping.
2.
De verdachte, raadsman, het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van
artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande, getuigen, deskundigen en tolken die bij de in het eerste lid bedoelde aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden in het geval van schorsing voor de nadere terechtzitting opnieuw opgeroepen. De benadeelde partij die niet bij de aanzegging aanwezig is, wordt eveneens opgeroepen indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht.
3.
De rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, getuigen en deskundigen die reeds op de terechtzitting zijn gehoord, en tolken aanwijzen wier tegenwoordigheid bij de nadere behandeling wordt vereist. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie, gehoord de verdachte, toe en willigt het verzoek van de verdachte, gehoord de officier van justitie, in, tenzij zij van oordeel is dat door het afwijzen van de vordering of het niet inwilligen van het verzoek redelijkerwijs noch het openbaar ministerie in de vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
1.
In alle gevallen waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst, worden, zodra de oorzaak der schorsing is vervallen, de verdachte, het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van
artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande, de getuigen, deskundigen en tolken, voor zover zij nog niet ter terechtzitting zijn gehoord, opnieuw opgeroepen. De ter terechtzitting verschenen benadeelde partij wordt eveneens opgeroepen indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht.
3.
Met betrekking tot de oproeping van de verdachte is
artikel 265 van overeenkomstige toepassing.
1.
Onverminderd het bepaalde in
artikel 280, tweede en derde lid, wordt in alle gevallen waarin de schorsing van het onderzoek is bevolen, het onderzoek in de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip der schorsing bevond.
2.
De rechtbank is ook bij toepassing van het eerste lid bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
3.
De rechtbank beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen in het geval de samenstelling van de rechtbank bij de hervatting gewijzigd is, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond.
4.
Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van
artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van
artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van
artikel 287 of
artikel 288 in stand.
1.
Niettegenstaande de schorsing is de rechtbank bevoegd te allen tijde het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde spoedeischende maatregelen tijdelijk te heropenen.
Artikel 325
Voor de sluiting van het onderzoek vraagt de voorzitter aan de verdachte die op de terechtzitting door een tolk is bijgestaan of hij bij de uitspraak die niet aanstonds wordt gedaan, aanwezig zal zijn. Indien de verdachte verklaart niet aanwezig te zullen zijn, blijft de oproeping van de tolk voor de uitspraak achterwege. Indien de verdachte verklaart wel aanwezig te zullen zijn, zegt de voorzitter de tolk de datum en het tijdstip van de uitspraak aan; de aanzegging geldt als oproeping.
1.
De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting, waarin achtereenvolgens aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.
2.
Het behelst tevens den zakelijken inhoud van de verklaringen der getuigen, deskundigen en verdachten. Indien de officier van justitie vordert of de verdachte verzoekt dat eenige verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zoover de verklaring redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van den voorzitter zooveel mogelijk voldaan en daarvan voorlezing gedaan. Acht de officier van justitie of de verdachte de verklaring niet voldoende weergegeven, dan beslist de rechtbank.
3.
De voorzitter kan gelasten dat in het proces-verbaal van eenige bepaalde omstandigheid, verklaring of opgave aanteekening zal worden gedaan.
4.
Gelijke aantekening geschiedt, wanneer een der rechters het verlangt, of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of de benadeelde partij.
Artikel 327
Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het
eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
1.
Behoudens in het geval omschreven in het tweede lid, kan een verkort proces-verbaal worden opgemaakt.
2.
Indien het vonnis bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting aan de verdachte bekend was, terwijl op de terechtzitting getuigen of deskundigen zijn gehoord dan wel een benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd, wordt, in afwijking van het eerste lid, een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen van
artikel 326 voldoet.
3.
Indien tegen het vonnis een gewoon rechtsmiddel wordt aangewend of aan een vordering of verzoek als omschreven in
artikel 365c gevolg wordt gegeven, wordt het verkorte proces-verbaal zodanig aangevuld, dat het voldoet aan de in
artikel 326 gestelde eisen. De aanvulling vindt plaats binnen de in
artikel 365a, derde lid, bepaalde termijnen.
Artikel 328
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van dezen Titel kan door den officier van justitie eene vordering en door den verdachte een verzoek tot de rechtbank worden gedaan, tenzij uit eenige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 329
Alvorens te beslissen op eenig verzoek of verzet van den verdachte, hoort de rechtbank den officier van justitie. Alvorens te beslissen op eenige vordering of op eenig verzet van den officier van justitie, stelt de rechtbank den verdachte, indien deze tegenwoordig is, of diens raadsman in de gelegenheid het woord te voeren.
Artikel 330
Weigering of verzuim om te beslissen over eene vordering of een verzet van den officier van justitie of een verzoek of verzet van den verdachte, strekkende om gebruik te maken van eene bevoegdheid of van een recht door de wet toegekend, heeft nietigheid ten gevolge.
1.
Elke bevoegdheid van de verdachte die bij deze Titel is toegekend, komt ook toe aan de raadsman die de ter terechtzitting aanwezige verdachte bijstaat ofwel op grond van
artikel 279, eerste lid, tot verdediging van de afwezige verdachte is toegelaten.
2.
In alle gevallen waarin bij deze Titel de toestemming of het horen van de verdachte of diens raadsman wordt gevorderd, geldt dit alleen ten opzichte van de op de terechtzitting aanwezige verdachte of diens raadsman.
Artikel 332
De rechtbank kan bevelen dat de benadeelde partij, die niet in persoon of bij vertegenwoordiger ter terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader door de rechtbank te bepalen tijdstip ter terechtzitting te verschijnen.
Artikel 333
Indien naar het oordeel van de rechtbank de benadeelde partij kennelijk niet ontvankelijk is, kan zij zonder nader onderzoek van de zaak de niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij uitspreken.
1.
De benadeelde partij kan ter terechtzitting tot het bewijs van de ten gevolge van het strafbare feit geleden schade stukken overleggen, doch geen getuigen of deskundigen aanbrengen.
2.
De benadeelde partij of degene die haar bijstaat kan aan de getuigen en deskundigen vragen stellen, doch alleen betreffende haar vordering tot schadevergoeding.
3.
De benadeelde partij kan haar vordering, nadat de officier van justitie overeenkomstig
artikel 311 het woord heeft gevoerd, toelichten of doen toelichten. Zij kan andermaal het woord voeren telkens wanneer de officier van justitie het woord heeft gevoerd, dan wel tot het voeren daarvan in de gelegenheid is gesteld.
Artikel 335
Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.
Artikel 338
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
1.
Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1°.
eigen waarneming van den rechter;
2°.
verklaringen van den verdachte;
3°.
verklaringen van een getuige;
4°.
verklaringen van een deskundige;
5°.
schriftelijke bescheiden.
2.
Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs.
Artikel 340
Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
1.
Onder verklaring van den verdachte wordt verstaan zijne bij het onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend.
2.
Zoodanige opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan tot het bewijs, dat de verdachte het telastegelegde feit begaan heeft, medewerken, indien daarvan uit eenig wettig bewijsmiddel blijkt.
3.
Zijne opgaven kunnen alleen te zijnen aanzien gelden.
4.
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van den verdachte.
1.
Onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijne bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft.
2.
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Artikel 343
Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is, al dan niet naar aanleiding van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag.
1.
Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
1°.
beslissingen in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast, alsmede in de wettelijke vorm opgemaakte strafbeschikkingen;
2°.
processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden;
3°.
geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behoorende tot den onder hun beheer gestelden dienst, alsmede geschriften, opgemaakt door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie;
4°.
verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is.
5°.
alle andere geschriften; doch deze kunnen alleen gelden in verband met den inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, kan door den rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
1.
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.
2.
Een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, dan wel de verklaring van een persoon die als afgeschermde getuige is aangemerkt en wiens identiteit verborgen is gehouden, kan alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a.
de getuige is een bedreigde getuige of een afgeschermde getuige en is als zodanig door de rechter-commissaris gehoord, en
b.
het ten laste gelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in
artikel 67, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
3.
Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a.
de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b.
door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
4.
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van
artikel 226h, derde lid, of
226k een afspraak is gemaakt.
1.
Na afloop van het onderzoek wordt dit door den voorzitter gesloten verklaard en wordt hetzij aanstonds de uitspraak gedaan, hetzij door den voorzitter mondeling medegedeeld, wanneer zij, volgens de bepaling der rechtbank zal plaats vinden.
2.
Te bepaalden tijde kan de uitspraak mondeling tot een naderen dag worden uitgesteld. De uitspraak kan niet vervroegd worden, tenzij zij gedaan wordt in tegenwoordigheid van den verdachte.
3.
In geen geval mag de uitspraak later plaats vinden dan op den veertienden dag na de sluiting van het onderzoek. Daarbij kan volstaan worden met het uitspreken van een verkort vonnis.
4.
Heeft de uitspraak alsdan niet plaats gehad, dan wordt de zaak op de bestaande telastelegging door hetzelfde college opnieuw onderzocht.
1.
Ingeval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan de rechtbank op de terechtzitting bevelen dat op eene door haar te bepalen terechtzitting het onderzoek worde hervat.
2.
Bij het bevel worden tevens aangewezen de getuigen, deskundigen, tolken en benadeelde partij wier verhoor of tegenwoordigheid, of de bescheiden of stukken van overtuiging welker inzage of bezichtiging de rechtbank nodig acht.
3.
In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met dien verstande dat de verplichte oproeping alleen betreft de verdachte, alsmede de in het bevel aangewezen getuigen, deskundigen, tolken en benadeelde partij.
1.
Ook kan, in het geval bij het eerste lid van het voorgaande artikel bedoeld, de rechtbank overeenkomstig de bepalingen van
artikel 316 een onderzoek door den rechter-commissaris doen plaats vinden.
2.
In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalden tijd geschorst.
Artikel 348
De rechtbank onderzoekt op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid der dagvaarding, hare bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde feit en de ontvankelijkheid van den officier van justitie en of er redenen zijn voor schorsing der vervolging.
1.
Indien het onderzoek in het voorgaande artikel bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt de rechtbank uit de nietigheid der dagvaarding, hare onbevoegdheid, de niet-ontvankelijkheid van den officier van justitie of de schorsing der vervolging.
2.
Indien een feit dat ingevolge
artikel 382 voor de kantonrechter moet worden vervolgd, bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt, kan het feit op verzoek van de verdachte of ambtshalve worden verwezen naar de kantonrechter. Zodanige verwijzing is niet mogelijk, indien primair een feit is ten laste gelegd dat ingevolge
artikel 382 niet voor de kantonrechter wordt vervolgd.
3.
Ingeval de officier van justitie op grond van
artikel 264, tweede lid, onder b, weigert een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen, terwijl die getuige ingevolge een onherroepelijke rechterlijke beslissing geen bedreigde getuige of afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden is, spreekt de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging uit.
Artikel 350
Indien het onderzoek in
artikel 348 bedoeld, niet leidt tot toepassing van
artikel 349, eerste lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en, zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.
Artikel 351
Acht de rechtbank het telastegelegde feit bewezen, het te zijn een strafbaar feit en den verdachte deswege strafbaar, dan legt zij op de straf of den maatregel, op het feit gesteld.
1.
Acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte het hem telastegelegde feit heeft begaan, dan spreekt zij hem vrij.
1.
In het geval van toepassing van
artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van
artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
a.
de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b.
de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c.
indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.
3.
Op een last als bedoeld in het tweede lid is
artikel 119 van overeenkomstige toepassing.
4.
De rechtbank kan de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen onder zekerheidstelling gelasten.
Artikel 118a is van overeenkomstige toepassing.
1.
In de gevallen, bedoeld in
artikel 353, eerste lid, neemt de rechtbank tevens een beslissing over de met toepassing van
artikel 125o ontoegankelijk gemaakte gegevens indien de desbetreffende maatregelen nog niet zijn opgeheven.
2.
De rechtbank kan gelasten dat de gegevens worden vernietigd indien het gegevens betreft met betrekking tot welke of met behulp waarvan een strafbaar feit is begaan, voor zover de vernietiging noodzakelijk is ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. In alle andere gevallen gelast zij dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerd werk worden gesteld.
1.
Indien ter zake van hetzelfde feit een strafbeschikking is voorafgegaan, doch geen verzet is gedaan, vernietigt de rechter de strafbeschikking indien hij de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. Indien de rechter de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, kan hij de strafbeschikking vernietigen.
2.
Indien de strafbeschikking reeds geheel of ten dele ten uitvoer is gelegd, dan houdt de rechtbank daar bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel rekening mee.
1.
Indien eene uitspraak bij verstek is gedaan, kan, nadat deze uitvoerbaar is geworden, de beslissing der rechtbank ten aanzien van de stukken van overtuiging worden uitgevoerd, nadat van die stukken, indien de uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, eene nauwkeurige beschrijving door den griffier is opgemaakt en op de griffie nedergelegd.
2.
De rechtbank kan van de teruggave of vernietiging overeenkomstig het voorgaande lid uitzonderen zoodanige voorwerpen, als zij noodig vindt.
1.
Indien de rechtbank valschheid in authentiek geschrift aanneemt, verklaart zij bij de uitspraak het geheele stuk valsch, of wijst zij aan waarin de valschheid bestaat.
2.
Zoodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, stelt de griffier eene door hem onderteekende aanteekening op het stuk, houdende dat dit geheel of gedeeltelijk is valsch verklaard en vermeldende het vonnis waarbij dit is geschied. Het in de vorige zin bepaalde is niet van toepassing op akten, voorkomende in een register van de burgerlijke stand.
3.
Grossen, afschriften of uittreksels van het stuk worden niet uitgegeven, dan met bijvoeging van de daarop gestelde aanteekening.
1.
Het vonnis behelst voor zooveel mogelijk naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van den verdachte.
2.
Het bevat voorts de namen der rechters door wie het is gewezen en den dag van de uitspraak.
2.
In de andere gevallen bevat het vonnis de beslissing der rechtbank over de punten, bij
artikel 350 vermeld.
3.
Wordt, in strijd met het te dien aanzien door den verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer,
artikel 349, eerste lid, niet toegepast of aangenomen dat het bewezen verklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daaromtrent bepaaldelijk eene beslissing.
4.
Het vonnis vermeldt verder, in geval van oplegging van straf of maatregel, de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
5.
Alles op straffe van nietigheid.
1.
Het vonnis bevat het ten laste gelegde alsmede de vordering van de officier van justitie.
2.
De beslissingen vermeld in de
artikelen 349, eerste lid, en
358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
3.
De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
5.
Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
6.
Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
7.
Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
8.
Alles op straffe van nietigheid.
1.
De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a.
de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
b.
de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit;
c.
het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
3.
Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed.
1.
Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris of rechtbank, houdende de verklaring
-
van de bedreigde of afgeschermde getuige, of
2.
Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een getuige met wie op grond van
artikel 226h, derde lid, of
226k door de officier van justitie een afspraak is gemaakt, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.
3.
Indien na schorsing der vervolging wegens een geschilpunt van burgerlijk recht van de uitspraak van den burgerlijken rechter wordt afgeweken, geeft het vonnis ook daarvan in het bijzonder reden.
4.
Alles op straffe van nietigheid.
1.
Indien over de vordering van de benadeelde partij gelijktijdig met de strafzaak uitspraak dient te worden gedaan, beraadslaagt de rechtbank mede over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, over de gegrondheid van haar vordering en over de verwijzing in de kosten door die partij, de verdachte en, in het in
artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt. De beraadslaging over de verwijzing in de kosten vindt ook plaats indien
artikel 333 toepassing heeft gevonden.
2.
De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
b.
aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.
3.
Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
4.
Het vonnis houdt, tenzij de rechtbank met toepassing van
artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
5.
Indien de rechtbank de in
artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden.
6.
Voorts bevat het vonnis de beslissing van de rechtbank over de verwijzing in de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in
artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.
Artikel 361a
Heeft de officier van justitie tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van
artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf of een vordering als bedoeld in
artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.
1.
Het vonnis wordt uitgesproken in een openbare zitting der rechtbank. De officier van justitie en de griffier zijn hierbij aanwezig.
2.
De uitspraak geschiedt zo mogelijk door de voorzitter of door een der rechters die over de zaak heeft geoordeeld.
3.
Voor de verdachte die zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting door een tolk heeft laten bijstaan en die bij de uitspraak aanwezig is, wordt de uitspraak vertolkt.
1.
De verdachte die zich ter zake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorloopige hechtenis bevindt, is bij de uitspraak tegenwoordig, tenzij hij daartoe buiten staat is of hij mondeling of schriftelijk te kennen heeft gegeven weg te willen blijven.
2.
Is zoodanige verdachte tot het bijwonen der uitspraak buiten staat, dan wordt ten spoedigste het vonnis hem ter plaatse waar hij wordt gevangen gehouden, door den griffier voorgelezen, met de kennisgeving in het volgende artikel voor den voorzitter voorgeschreven. Van een en ander wordt door den griffier op het vonnis melding gemaakt.
3.
Indien de verdachte gevangen wordt gehouden in een ander arrondissement dan dat waar het rechtsgeding heeft plaatsgevonden, kan de voorlezing bedoeld in het vorige lid geschieden door de griffier van de rechtbank in het arrondissement waar de verdachte wordt gevangen gehouden.
1.
Indien de verdachte bij het uitspreken van het vonnis tegenwoordig is, geeft de voorzitter hem mondeling kennis van het rechtsmiddel dat tegen het vonnis openstaat, en van de termijn, waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.
2.
De verdachte die niet op de terechtzitting aanwezig is, kan na kennisneming van de uitspraak zijn raadsman machtigen af te zien van het instellen van een rechtsmiddel.
1.
Het vonnis wordt binnen tweemaal vier en twintig uren na de uitspraak onderteekend door de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, en door den griffier die bij de beraadslaging tegenwoordig is geweest.
2.
Zoo één of meer hunner daartoe buiten staat zijn, wordt hiervan aan het slot van het vonnis melding gemaakt.
3.
Zoodra het vonnis is geteekend en in ieder geval na afloop van den termijn in het eerste lid vermeld, kan de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij daarvan en van het proces-verbaal der terechtzitting kennis nemen. De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal aan de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij.
4.
De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal der terechtzitting aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van de voorzitter ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis of in het proces-verbaal worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de voorzitter een geanonimiseerd afschrift of een uittreksel van het vonnis en het proces-verbaal verstrekken.
5.
Onder het vonnis zijn begrepen de stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot het strafdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel verstrekt.
6.
De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en overeenkomstig het derde lid om een afschrift van het vonnis verzoekt, wordt in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van:
a.
de beslissing op grond van
artikel 349 dan wel de beslissing tot veroordeling, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;
b.
indien een veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging is uitgesproken, de benaming van het strafbare feit dat het bewezenverklaarde oplevert met vermelding van de plaats waar en het tijdstip waarop het is begaan;
c.
indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel, alsmede de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
De schriftelijke mededeling blijft achterwege indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op grond van
artikel 362, derde lid, voor hem is vertolkt dan wel indien de verdachte op grond van
artikel 366, vierde lid, in een voor hem begrijpelijke taal mededeling van het vonnis is gedaan.
1.
Zolang geen gewoon rechtsmiddel is aangewend kan worden volstaan met het wijzen van een verkort vonnis.
3.
Aanvulling geschiedt binnen vier maanden na het aanwenden van het rechtsmiddel, of indien de verdachte zich alsdan terzake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorlopige hechtenis bevindt, binnen drie maanden, na het aanwenden van het rechtsmiddel.
1.
De aanvulling bedoeld in
artikel 365a, tweede lid, wordt ondertekend door een van de rechters die het verkorte vonnis hebben gewezen of bij hun ontstentenis door de voorzitter van het gerecht.
1.
Aan een vordering van de officier van justitie of een verzoek van de verdachte of diens raadsman, strekkende om een verkort vonnis aan te vullen, wordt gevolg gegeven, indien de vordering of het verzoek binnen drie maanden na de uitspraak is gedaan.
2.
Aan een zodanig verzoek van de benadeelde partij wordt gevolg gegeven, tenzij daarmee geen redelijk belang is gediend.
3.
Artikel 365b is van overeenkomstige toepassing.
1.
De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van
artikel 349,
351 of
352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2.
Deze mededeling wordt niet gedaan
a.
aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b.
aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c.
indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3.
De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4.
Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.
1.
In geval
artikel 14a,
38v, of
77x van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, kan vanwege het openbaar ministerie aan de verdachte aanstonds na de uitspraak op de terechtzitting een mededeling in persoon worden uitgereikt. De mededeling houdt in de straf of maatregel waartoe de verdachte is veroordeeld en alle beslissingen die betrekking hebben op de in
artikel 14c,
38v of
77z van het Wetboek van Strafrecht bedoelde algemene en bijzondere voorwaarden of vrijheidsbeperkende maatregel. De mededeling houdt daarnaast de datum van ingang van de proeftijd dan wel de maatregel in, indien de verdachte afziet van een rechtsmiddel of indien de rechter beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
2.
Indien van het vonnis op grond van
artikel 366, tweede lid, geen mededeling behoeft te worden gedaan en indien
artikel 14a,
38v of
77x van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, wordt de mededeling bedoeld in het eerste lid, aan de niet op de terechtzitting waarop de uitspraak wordt gedaan verschenen verdachte toegezonden over de post. Deze toezending geschiedt ook indien de uitreiking in persoon, bedoeld in het eerste lid, niet heeft plaats gevonden.
3.
In alle overige gevallen wordt de mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan de verdachte in persoon betekend. Deze mededeling bevat tevens de in
artikel 366, eerste en derde lid, genoemde gegevens.