Artikel 552x
De officier van justitie die rechtstreeks van een buitenlandse autoriteit een verzoek ontvangt tot het instellen van een strafvervolging, brengt, voor zover het toepasselijke verdrag niet reeds uitdrukkelijk in die wijze van toezending voorziet, dat verzoek met de daarbij gevoegde stukken, onder overlegging van zijn advies, ter kennis van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie wijst een verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging aanstonds af, indien onmiddellijk kan worden vastgesteld dat
a.
het betrekking heeft op een vreemdeling, die zijn vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft;
b.
het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht
1°.
naar Nederlands recht niet strafbaar is;
2°.
van politieke aard is of met een strafbaar feit van politieke aard samenhangt;
3°.
een militair delict is;
c.
het recht tot strafvordering wegens het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht naar Nederlands recht of dat van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan door verjaring is vervallen;
d.
het verzoek tot strafvervolging dient om degene op wie het betrekking heeft te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
2.
De in het eerste lid, aanhef en onder a, bedoelde voorwaarde is niet van toepassing indien het verzoek strekt tot strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in
Titel IIIb van Boek IV.
1.
Buiten het in het vorige artikel bedoelde geval zendt Onze Minister van Veiligheid en Justitie het verzoek tot strafvervolging met de daarbij gevoegde stukken aan de officier van justitie in het arrondissement waar degene op wie het verzoek betrekking heeft zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Deze toezending blijft achterwege, indien die officier van justitie reeds overeenkomstig het bepaalde in
artikel 552x zijn advies aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie heeft uitgebracht.
2.
In geval van een verzoek als bedoeld in
artikel 552y, tweede lid, dat betrekking heeft op een vreemdeling die zijn vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, zendt de Minister het verzoek met de daarbij gevoegde stukken aan de officier van justitie in het arrondissement waarbinnen voorwerpen aanwezig zijn waarop de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten uitvoer kan worden gelegd.
1.
De officier van justitie aan wie het verzoek tot strafvervolging overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel is toegezonden brengt zijn advies terzake ter kennis van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2.
Degene op wie het verzoek betrekking heeft wordt daaromtrent door de officier van justitie gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen, indien het verzoek op een verdrag is gegrond en de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland uit dat verdrag volgt.
Artikel 273, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het advies van de officier van justitie neemt Onze Minister van Veiligheid en Justitie een beslissing, waarbij het verzoek tot strafvervolging wordt ingewilligd dan wel afgewezen.
2.
De Minister wijst een verzoek in elk geval af, indien een van de in
artikel 552y genoemde gronden blijkt te bestaan.
3.
De Minister wijst voorts een niet op een verdrag gegrond verzoek af, indien tegen degene op wie het betrekking heeft naar het oordeel van het openbaar ministerie in Nederland geen strafvervolging kan plaats hebben wegens het ten laste gelegde feit.
4.
Is het verzoek op een verdrag gegrond, dan neemt de Minister de daarin genoemde gronden voor afwijzing van een verzoek tot strafvervolging in acht.
Artikel 552cc
Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan uitnodigen binnen een door hem te stellen termijn nadere inlichtingen te verschaffen, indien daaraan met het oog op de beslissing omtrent het verzoek behoefte bestaat.
1.
Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de inwilliging van een verzoek tot strafvervolging intrekken, indien uit het vooronderzoek of anderszins blijkt van omstandigheden die, waren zij bekend geweest ten tijde van de beslissing op het verzoek, tot afwijzing daarvan zouden hebben geleid.
2.
De inwilliging van een verzoek tot strafvervolging kan eveneens worden ingetrokken, indien de straf waartoe de verdachte is veroordeeld niet ten uitvoer kan worden gelegd.
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie geeft van zijn beslissing op het verzoek tot strafvervolging kennis aan de officier van justitie en de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan.
2.
Hij stelt die autoriteiten ook in kennis van de uitkomst van de strafvervolging die naar aanleiding van het verzoek is ingesteld.
Artikel 552ff
Een persoon te wiens aanzien in Nederland geen bevoegdheid tot strafvervolging bestaat, kan niettemin worden aangehouden, voor zover een verdrag zulks toestaat. De
artikelen 52-93 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De stukken betreffende ambtshandelingen terzake van opsporing en vervolging, die de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek tot strafvervolging is uitgegaan naar aanleiding van hun verzoek overleggen, hebben de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige door Nederlandse ambtenaren verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij in de vreemde staat hebben.
1.
Een verzoek tot uitlevering van een zich hier te lande bevindende persoon, die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens een strafbaar feit, bedoeld in een van de in het tweede lid genoemde bepalingen van Verdragen, wordt, indien dat verzoek afkomstig is van een Staat die gebonden is aan de bepalingen van het desbetreffende Verdrag en indien de uitlevering bij rechterlijke uitspraak ontoelaatbaar is verklaard of het verzoek bij ministeriële beschikking wordt afgewezen, beschouwd als een ingewilligd verzoek tot strafvervolging.
2.
Het eerste lid heeft betrekking op strafbare feiten, bedoeld in:
–
artikel 1 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme (Trb. 1977, 63);
–
de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34).
4.
Voorts is het bepaalde in
artikel 552y, eerste lid, aanhef en onder b, 2e, niet van toepassing op verzoeken gegrond op het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme en op de Overeenkomst betreffende de toepassing van dat Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1980, 14).