1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
a.
indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en niet zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling blijft stellen of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
b.
indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;
c.
indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben;
f.
indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de uitvoering van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidelijk de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toepassing wordt gegeven aan
artikel 88 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het niet naleven van de
artikelen 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, of vijfde lid,
28, eerste lid,
29 of
30, eerste of tweede lid, van laatstgenoemde wet,
artikel 25 of
28, onderdeel a of b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
artikel 45 of
46, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen,
artikel 3:37 of
3:38, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheidelijk
artikel 2:67 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het niet naleven van de
artikelen 2:7, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en zesde lid,
2:8, eerste lid,
2:31 of
2:32, tweede lid, van laatstgenoemde wet;
g.
indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
i.
indien de verzekerde de verplichting bedoeld in
artikel 31, eerste lid, of
49 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
j.
indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen 31, eerste lid, en
49;
k.
indien de verzekerde een hem op grond van de
artikelen 29g of
30 opgelegde verplichting niet nakomt, tenzij artikel 30, tweede lid, van toepassing is;
l.
indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
m.
indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de verzekerde in staat te stellen passende arbeid te verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht;
p.
indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak, bedoeld in
artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of in het re-integratieplan, bedoeld in
artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen tenzij de belanghebbende de in
artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
q.
indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond van artikel 2:39, vierde lid, van die wet geen inkomensvoorziening ontvangt;
r.
indien de verzekerde zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
2.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 31, eerste lid,
38, tweede lid, derde zin, of
49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.
Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging:
a.
een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 45a wordt opgelegd;
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
7.
Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in
artikel 29, eerste lid.
8.
Indien aan de persoon, bedoeld in
artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, in de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een maatregel op grond van
artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt de beschikking waarbij die maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de veertiende week van zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op grond van de
Werkloosheidswet eindigt op grond van het bepaalde in
artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, geacht gebaseerd te zijn op het eerste lid.