1.
Tenzij de verzekerde daarover niet beschikt, neemt de zorgverzekeraar met het oog op de uitvoering van de zorgverzekering en van deze wet het burgerservicenummer van zijn verzekerde en, gedurende zeven jaren na het einde van de verzekering, van zijn gewezen verzekerde in zijn administratie op.
3.
De zorgverzekeraar gebruikt het burgerservicenummer van de verzekerde met het doel te waarborgen dat de in het kader van de verzekering van zorg te verwerken persoonsgegevens op die verzekerde betrekking hebben.
4.
Bij gegevensuitwisseling tussen de zorgverzekeraars en de in de
artikelen 88 en
89 genoemde personen en instanties wordt, voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer gebruikt.
5.
Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de gegevensuitwisseling tussen de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars in de zin van de
Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg die niet in de
artikelen 88 en
89 zijn genoemd.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
7.
Bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste, vierde en vijfde lid, voldoet.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden over de bij de gegevensuitwisseling, bedoeld in het vierde en vijfde lid, te verwerken feiten of gegevens met betrekking tot verzekerden van wie het vaststellen van het burgerservicenummer onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Bij of krachtens die maatregel kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen de verwerking van die feiten of gegevens voldoet.
9.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg of andere diensten als bedoeld in
artikel 11, alsmede categorieƫn van zorgverzekeraars en van in de
artikelen 88 en
89 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens het eerste tot en met het achtste lid.